Brief aan Paul Voet van Winssen

De Waller Manuscript Collection van de Universiteit van Uppsala bevat een brief van Smetius filius aan Paul Voet van Winssen. Het betreft een begeleidend schrijven bij een kado-exemplaar van de Antiquitates Neomagenses.
Leo Nellissen heeft hieronder de tekst uitgeschreven en vertaald.

omslag
Illustri et Amplissimo Viro
Paulo Voet de Winsen
Ordinum Generalium Adsessori
amica manu
Hagam-Comitis

brief
Amplissime Vir
Gratissima semper erit jucundissimi congressus mutui Hagae-Comitis et itineris Lugdunensis memoria, tardumque non ita pridem expediissem nomen, si quemquam invidissem, qui in conspectum tuum perduxisset nostrum Antiquitatum Neomagensium Commentariolum, quem tandem aliquando collega meo Wiltingio Latore ad te mitto, et ut exspectationem sui sustineat ac tueatur, magnopere exopto. Si seria vestra illum inspicere tibi permittant; cognosces quae me parerga exerceant, et invenies quod accendet forte Oppidi et Musaei nostri visendi in te studium, sin minus, erit tamen nostrae erga te observantiae qualecunque pignus. Epistola interim, quae ad illum ducit, non debet esse longior, ne bis importuni simus. Vale Vir Amplissime publico Patriae bono, meque in eorum numero habe, qui tuo te merito ex animo colunt. Scribebam Neomagi in Batavis, A. XP. <I> I> <
LXXXIII prid. Kal. Julij
Nomini vestro sacer
Johannes Smetius

omslag
Aan de aanzienlijke en hooggeachte heer
Paulus Voet van Winssen
Assessor van de Staten-Generaal
overhandigd door een vriend
Naar Den Haag

brief
Hooggeachte Heer,
Heel dankbaar zal altijd de herinnering aan de wederkerige heel aangename ontmoeting in Den Haag en de tocht naar Leiden. En ik zou me recent de bijnaam Slome bezorgd hebben als ik iemand geweigerd had om mijn boekje over de Nijmeegse Oudheden onder uw ogen te brengen. Dit boekje stuur ik eindelijk eens via mijn collega Wiltingh als postbode naar u en ik hoop heel sterk dat het zijn verwachting waarmaakt en bewaart. Als uw serieuze bezigheden het u toestaan het te bekijken, zult u de bijzaken zien die mij bezighouden. En u zult dat wat misschien het verlangen in u om mijn Stad en Museum te bezoeken verhevigt, aantreffen; zo niet, dan zal het toch een onderpand zijn van mijn hoogachting voor u. Ondertussen moet de brief die daartoe leidt niet te lang zijn, om te voorkomen dat ik twee keer brutaal ben. Gegroet, Heer, hooggeacht door het openbare goed van het Vaderland. Beschouw mij als een van degenen die terecht u verdiend eren. Ik schreef dit in het Bataafse Nijmegen op 30 juni van het jaar des Heren 1683.
U toegewijd,
Johannes Smetius

Ref. 2